Scheepsbouw

Scheepsbouw

De eerste helft van de Gouden Eeuw werden veel koopvaardijschepen gebouwd. Logisch als je bedenkt, dat de Republiek een snelle groei van de handel doormaakte. Deze handelsschepen deden vervolgens dienst als “interim marineschip” op het moment dat oorlog uitbrak. 

Het ligt voor de hand, dat een koopvaarder aan andere eisen moet voldoen dan een oorlogsschip. Een groot ruim is een basis vereiste en de resulterende lagere snelheid en wendbaarheid worden geaccepteerd. Een oorlogsschip heeft minder behoefte aan een dergelijk ruim en kan zijn afmetingen vervolgens optimaliseren voor de krijgsmanoeuvres.

Aan het eind van de 80-jarige oorlog was de algemene gedachte, dat er voorlopig geen oorlog meer zou komen. Een voor ons herkenbare gedachte, nietwaar? Het aanpassen van een koopvaardijvloot naar een oorlogsvloot gaat echter niet in een paar maanden, dus toen de Eerste Engelse Oorlog uitbrak was de Republiek gedwongen deze met bewapende koopvaarders in te gaan. We kregen een aardig pak op onze lazer. Maarten Tromp, Witte de With en collegae wisten sindsdien waar die “lazer” zit.

Johan de Witt liet zich door Michiel overtuigen te investeren in een echte oorlogsvloot. Het geld daarvoor kwam van de Zeven Provinciën gezamenlijk, al moest Holland wel het leeuwendeel aanbrengen. De discussies daarover zijn zeer herkenbaar. 

Volgens het Scheepvaartmuseum in Amsterdam kreeg Michiel daar een werkkamer vanwaar hij op de bouw toezag. Het ging in een razend tempo. In enkele maanden werd een fregat gebouwd en binnen enkele jaren was er sprake van een echte vloot. Toen de Tweede Engelse oorlog uitbrak waren we uitgegroeid tot een geduchte tegenstander.

In de bijgevoegde artikelen is te lezen hoe de bouw van een groot schip verliep en wat voor kosten hiermee gemoeid waren. Het leven aan boord was niet eenvoudig. De omstandigheden voor de bemanning, de navigatie door de officieren, het ging op een heel andere manier en met totaal verschillende hulpmiddelen dan we tegenwoordig tot onze beschikking hebben.