Selfmade man (& anekdotes)

Selfmade man (& anekdotes)

Uit zijn eigen woorden weten we, dat Michiel in zijn jonge jaren “nergens anders toe dogt dan ter zee te gaan" (hertaald: nergens anders aan dacht dan naar zee te gaan) School was geen blijvertje en de touwslagerij hield hij ook niet lang vol. Kattenkwaad en streken uithalen was waar hij de dagen mee vulde. Tot hij naar zee gestuurd werd door zijn ouders. Michiel's moeder kon vermoedelijk dankzij haar familiebanden contact leggen met de gebroeders Lampsins en Michiel bij één van hun schepen laten aanmonsteren. Op zijn elfde ging hij naar zee.

Vanaf dat moment merken we hoe Michiel wel degelijk beschikt over een gezond stel hersens en zijn omgeving goed in zich opneemt. Hij observeert en leert van ervaringen om die in zijn latere leven creatief te gebruiken.

Zo leert hij lezen en schrijven tijdens die eerste vaartocht naar Brazilië. Nog niet heel goed, maar voldoende om zich in korte tijd aan boord van diverse schepen relatief zeer snel op te werken. Voor kaartlezen, journaalschrijven, sterbestekken maken (zonshoogten) heeft hij dit uiteraard nodig. Zijn schrijfstijl en woordkeus zien we zich aanpassen zodra hij zich maatschappelijk ontwikkelt.

Tijdens de voettocht, die hij als zeventienjarige door Frankrijk maakt, zal hem bij La Rochelle de ketting over de haventoegang niet zijn ontgaan. Dat dit tot nadenken heeft aangezet en tijdens de Tocht naar Chatham heeft geholpen is wellicht wat ver gezocht. Wat die reis hem zeker heeft opgeleverd is een redelijke beheersing van de Franse taal. Dit zal hem ongetwijfeld van dienst zijn geweest in zijn communicatie met Franse koopvaarders en tegenstanders, waaronder Luitenant Abraham Duquesne. (1610-1688) Deze laatste zou tegenstander Admiraal Markies Duquesne zijn in de laatste zeeslag van Michiel’s leven.

Naast Frans leert Michiel vermoedelijk Duits tijdens zijn jaren in de walvisvaart. Een overgroot deel van de bemanning bestond uit Habsburgers uit de Oostzee, het gebied dat wij nu Polen noemen. Communiceren met de bemanning zal veel zijn gedaan door bemanningsleden die beide talen machtig waren. Toch kan vermoed worden dat Michiel zich wel enigszins de taal eigen gemaakt heeft.

Engels zal hij zeker hebben gesproken. Niet alleen de zeven jaren dat hij voor de gebroeders Lampsins in Dublin werkte, maar ook de contacten die hij op zeer vriendelijke wijze onderhield met diverse Engelse kapiteins en admiraals gedurende zijn leven, vormen hiervoor de bron. Het veranderen van de allianties maakte het noodzakelijk heel voorzichtig te zijn tijdens confrontaties op zee. Het ene moment was men vriend, het volgende tegenstander van elkaar. Communicatie voorkomt onnodige escalatie en Michiel was zich dat heel bewust. Om die reden zou hij ook Portugees en Spaans hebben beheerst. Naast zijn moerstaal sprak hij er dus nog vijf!

Zowel de “talen-” als de wiskundevakken zijn hiermee verklaard. Maar ook handvaardigheid en muziek waren hem niet vreemd. Het ontwerp van het wapen van het Korps Mariniers zou van zijn hand zijn en er is wel bekend, dat hij in huiselijke kring vaak en met goede stem psalmen zong. Dit laatste zal na een ongelukje, waarbij hij een brandende lont in zijn keel kreeg, wel minder geworden zijn.

Anekdotes.

In 1644 deed zich een belangrijke mijlpaal in het leven van De Ruyter voor. Hij voer voor het eerst als schipper/(mede)eigenaar en wel van"De Salamander". Hij heeft er acht jaar mee gevaren, meest op Barbarije en West-Indië en dat schip werd het toneel van de vele anekdotes en stoute stukjes die  onverbrekelijk met zijn naam als stoutmoedig zeeman verbonden zouden blijven. Hieronder staan enkele beschreven.

Heerser van Salee (Sant)

Heerser van Salee (Sant)

De eerste reis van de Salamander kwam het schip ter rede van Salee in Marokko. Schipper Michiel ging zelf naar de wal om met de plaatselijke autoriteiten en kooplieden te onderhandelen. Hij kon er goede zaken doen en na een paar weken ging hij naar Safi, waar hij minder succes boekte zodat hij doorvoer naar Santa Cruz, nu Agadir. Na een bezoek aan de plaatselijke gouverneur (in het journaal: "Allekaeyder" (El Ka-Id) genoemd) ging de schipper met een plaatselijke joodse handelsman van Franse of Waalse afkomst te paard drie dagreizen het binnenland in, om handel te drijven met de maraboet Sidi Ali ben Mohammed ben Moussa in Ilegh. Deze, een min of meer onafhankelijke vorst, was ook geestelijk leider en wordt in het journaal "Sant" genoemd. De ontvangst was vriendelijk en leidde tot "goede coopmanschap"Bijna de gehele nog niet verkochte lading tabak, katoen en buskruit werd, grotendeels op monster, tegen goud, was en bokkevellen verkocht.

Bij deze handel deed zich een incident voor. De koopman-schipper hield aan de bedongen prijs vast, maar zei om erger te ontgaan, dat hij het laken wél aan de Sant wilde schenken. De maraboet ontstak in woede en dreigde het hele schip in beslag te laten nemen. De schipper repliceerde dat in dat geval de Hollandse en andere kooplieden hem niet meer zouden vertrouwen. Tenslotte verloor ook hij zijn geduld en hij riep uit: "Was ik in myn Schip, gy zoudt my niet meer dreigen!"

Woedend verliet de Sant het vertrek, maar hij zei tegen zijn eigen mensen: "Is 't niet jammer dat zulk een man een Christen is?" Na onze mensen een paar uur lang in spanning te hebben gelaten kwam de Sant terug en herhaalde zijn aanbod, dat dezelfde reactie uitlokte. Toen was hij zo onder de indruk gekomen van de standvastigheid van de schipper en diens trouw aan zijn opdrachtgevers, dat de Sant hem zijn eigen mensen tot voorbeeld stelde. Hij sloot zijn gast in het hart ten teken waarvan hij de hand bij elkaar op de blote borst legde, het begin van een vriendschap die de schipper en latere admiraal De Ruyter nog jaren lang een bevoorrechte positie en veel voordeel opleverde. Bij het afscheid werden vijf Hollandse slaven losgekocht. Zij maakten deel uit van een 25-tal, dat in 1633 door schipbreuk van een Westindiëvaarder in Marokko was terecht gekomen. De schipper had geen geld genoeg voor de anderen en schreef spijtig in zijn journaal: "Ick konde haer allen niet helpen".

Na een lange terugrit en een nacht onder de blote hemel kwam de schipper terug aan boord, "wél getravalyeert van reysen, soo moede als van luysen en vlooien!" 

Zo volgden meer reizen, ook naar West-Indië. 

Deling St Maarten

Deling St Maarten

Van één Antilliaanse tocht valt nog een bijzonder voorval te melden. In 1648 was met de Vrede van Westminster een einde gekomen aan de tachtigjarige oorlog met Spanje en de schipper kreeg bericht, dat St. Maarten was ontruimd. Hij wist door langdurige ervaring dat het gunstig voor de handel was als wij in die streken over eigen havens konden beschikken. Vandaar dat Michiel besloot het eiland uit naam van Prins en Staten in beslag te nemen. Hij liet zelfs een kleine bezetting achter. Het verdient nader onderzoek of dit met of zonder directe opdracht vanuit de Staten is geïnitieerd.

De Fransen waren echter op hetzelfde idee gekomen of hadden er via spionnen van gehoord.

Hoe dan ook, Michiel kwam een paar weken na een Frans schip bij het eiland aan. De anekdote gaat, dat hij wist te onderhandelen om een bemanningslid van elk schip op een punt aan de oostkust te laten starten en elk via een andere kustlijn te laten lopen. Daar waar zij elkaar weer zouden tegenkomen, zou bepalen hoe het eiland verdeeld werd. Of de Fransman vals speelde door stukken af te snijden cq de Nederlander door een vrouw werd opgehouden is uitermate speculatief. Wellicht is het een idee dit ooit nog eens te "re-enacten".

Van die tijd dateert de verdeling van het eiland in een Nederlands en een Frans gedeelte, wat pas in 1817 definitief werd vastgelegd.


Boter & Volle verlichting

Uit Ierland komend lag schipper De Ruiter met andere koopvaarders bij het eiland 'Wicht" (Wight) met de wil naar Vlissingen door te varen. Het Kanaal 'krielde' van de Duinkerkers en de anderen durfden de tocht niet wagen, maar schipper De Ruiter vond het begrotelijk om niet van de gunstige wind te profiteren en liet zijn schip met bedorven boter insmeren. Toen hij inderdaad werd geënterd konden de aanvallers niet op de been blijven en zij werden na een fel gevecht afgeslagen.

Een ander stout stukje bedreef de schipper eens door, toen hij met een betrekkelijk weerloos schip in gezelschap van andere koopvaarders uit Frankrijk thuisvarend, 's nachts onder diezelfde Duinkerkers verviel, hij niet trachtte met alle zeilen bij en gedoofde lichten te "ontdonkeren"maar juist onder klein zeil zoveel lichten te ontsteken dat zijn vaartuig het uiterlijk van een oorlogsschip kreeg. Zo ontkwam hij!

Natuurlijk ontkwam ook Michiel Adriaenszoon De Ruyter niet aan slecht weer en als men bedenkt met wat voor kleine vaartuigen de elementen destijds werden getrotseerd hoeft het ons niet te verwonderen dat een hoge tol werd betaald. Een jongere broer is in een storm op zee gebleven en hijzelf ontsnapte menigmaal ternauwernood aan hetzelfde lot. Brandt geeft verscheidene voorbeelden van het verloren gaan van vele schepen, terwijl dat van schipper De Ruyter als enige of één van weinige gespaard bleef. Wij mogen hieruit afleiden dat hij een uiterst kundig zeeman was.

Ben ik uw gast?

Op de kust van Barbarije werd zijn schip een keer in beslag genomen door een Frans oorlogsschip of een Franse kaper onder bevel van de markies de La Lande, onder het motto dat hij verboden handel op vijandelijk gebied had gedreven. Schipper De Ruyter ontkende dat en kwam met zijn papieren, maar De la Lande was niet gevoelig voor argumenten. Tijdens het twistgesprek hierover vroeg de markies of De Ruyter iets wilde drinken, water of wijn, waarop het antwoord luidde: "Ben ik uw gevangene zoo schenk mij water, ben ik een vrij man, dan wijn." 

Dat sprak de Franse edelman aan, zodat hij wijn liet aanrukken en op een goede reis dronk. Schip en lading werden vrijgegeven.

Het is wel aardig hierbij de vermelden dat zij elkaar in 1657 andermaal zouden ontmoeten. Vice-admiraal De Ruyter nam toen de kaperkapitein De la Lande gevangen, maar hij mocht hem niet vrijlaten, wel hartelijk ontvangen en dat deed hij dan ook. De la Lande moest mee naar Amsterdam. Omdat hij beweerde in 's konings dienst te zijn en door de Franse regering werd gedekt zijn daar nogal wat politieke moeilijkheden uit voortgekomen.

Voeten spoelen

Een ander voorval speelde zich in de West-Indische wateren af. De Salamander had een Spaans oorlogsschip in de grond geschoten maar de opvarenden opgepikt. Op de vraag aan de Spaanse kapitein of hij dat ook zou hebben gedaan antwoordde deze "stoutelyck",dat hij hen allen zou hebben laten verdrinken. De schipper liet daarom klarigheid maken om de gevangenen "de voeten te spoelen" waarop de kapitein bijdraaide en smeekte om lijfsbehoud, hetgeen hem en zijn mensen werd geschonken.

Te voet of te paard

Op een reis naar Salee in Marokko kreeg de Salamander 's avonds vijf Algerijnse zeerovers in zicht, waaronder de vlaggenschepen van de admiraal en de vice-admiraal van Algiers. Gedurende de nacht hield schipper De Ruyter het gaande en hij maakte zijn schip gereed om bij het "lumieren"van de dag onverschrokken op het admiraalsschip aan te houden en dat onverhoeds de volle laag te geven. Op deze stoutmoedigheid waren de Algerijnen niet voorbereid en er ontstond verwarring waarbij enkele met elkaar in aanvaring kwamen. Inmiddels manœuvreerde de Salamander zo behendig dat even later de de vice-admiraal ook op de volle laag kon worden getrakteerd. Vervolgens sloeg de schipper zich door de andere rovers heen en bereikte veilig de rede van Salee waar het gevecht van de wal af was gadegeslagen. De Moren daar ontvingen hem als oude bekende met de "hoogste achtinge"en lieten hem te paard de stad inrijden als in triomf. De Algerijnen, die ook ter rede waren verschenen moesten te voet volgen, ten prooi aan "vele smaadtredenen en verwyt van hun kleenhartigheit".

De laatste reis

Van De Salamander begon op 8 april 1651. Eerst ging het naar Pleymuyden (Plymouth) waar een licentie werd gehaald om in de Engelse Antillen te mogen handelen. Cromwell was de baas in Engeland, maar de eilanden waren nog in handen van de koningspartij hetgeen waarschijnlijk niet lang meer zou duren . Schipper De Ruyter maakte een afspraak met de Engelse vice-admiraal Sir George Ayscue, in het jordynael "Syer Joris Haskus",die met een eskader naar de West zou vertrekken om de eilanden te veroveren. Zij zouden elkaar ontmoeten bij Sint Vincent in de Kaapverdische eilanden. Mogelijk wilde Ayscue profiteren van de plaatselijke bekendheid van de schipper. Na twee weken vertrok De Salamander naar Marokko, waar zaken werden gedaan met de Sant in Ilegh. Op 14 mei van Santa Cruz (Agadir) vertrokken kwam De Salamander op de 24e bij St Vincent. Geen spoor echter van Ayscue, ook niet het afgesproken teken aan de wal.

De tijd werd bekort door jagen, bevoorraden en zorg voor het schip, maar na een maand was de schipper het wachten moe. Hij begroef een brief bij een paal en vertrok. Ayscue is pas in september gegaan. De eilanden waren nog in handen van de koningspartij, zodat de licentie van het Parlement niet op de proppen hoefde te komen. In de herfst was het schip weer thuis. De vriendschap van de Ruyter met Ayscue heeft eigenlijk altijd voortbestaan, ook toen de twee later vele malen tegenover elkaar stonden. Voor het eerst was dat in deSlag bij Plymouth, die door de Ruyter gewonnen werd. 

In nog een ander opzicht was het een “laatste reis” met zijn Salamander: hij was weer weduwnaar geworden.

Neeltje Engels was hem in 1650 ontvallen. Er waren nu vier kinderen. Behalve Adriaen en de jonge Neeltje, waren er Aeltje (Alida) van 1642 en van 1649 Engel, die vaders voetsporen zou drukken. Hij had toen dertig jaar gevaren en bereikt wat hij zich in zijn stoutste jongensdromen misschien nog niet had voorgesteld. 44 Jaar oud, van middelbare leeftijd, in het bezit van een bescheiden vermogen, geacht en gezien poorter van zijn stad, vond hij de tijd gekomen zijn leven verder aan de wal te slijten. Hij was hij was door alle uitgestane zwarigheden "der zee moede geworden".

Begin 1652 huwde hij voor de derde keer, met een Vlissingse zeemansweduwe, Anna van Gelder, wier eerste man, schipper van de Lampsins, in West-Indië was gestorven. Zij had twee kinderen, Jan, die ook zeeman zou worden, en Grietje. Bij het huwelijk was burgemeester Cornelis Lampsins getuige. Anna van Gelder steunde haar nieuwe echtgenoot van harte in zijn voornemen aan de wal te blijven.

Zijn rust en haar gerustheid zouden echter slechts een half jaar mogen duren. De schipper dacht het avontuurlijke deel van zijn leven achter de rug te hebben, maar er volgden nog 24 jaren die de voorafgaande 45 jaren geheel in de schaduw stelden. Die zouden slechts een voorspel blijken te zijn geweest van waarmee hij de wereldgeschiedenis zou ingaan.

De Amsterdamse tijd 1655-1676

Hij betrok met zijn gezin een pand aan het IJ, kijkend op de scheepswerven en het 's Lands Zeemagazijn, waar thans het Scheepvaartmuseum gevestigd is. Hij meed de fraaie, deftige herenhuizen aan de grachten, waar "zijns gelijken" de stadsbestuurders en patriciërs, zich gevestigd hadden. De Ruyter mag dan een vooraanstaand en aanzienlijk man geworden zijn, Grootburger van Amsterdam, hetgeen hem dezelfde status gaf als het stadsbestuur, in zijn hart was hij de eenvoudige Vlissingse jongen gebleven, die een afkeer had van hautain gedrag en zich tussen "De hooge Heeren" niet op zijn gemak voelde. Hij werd regelmatig op straat gezien, als hij te voet naar de kerk of naar de werven ging en zijn huis was in vele opzichten naast woonhuis tevens een magazijn voor scheepsbenodigdheden.

   Prins Hendrikkade 131

In dit verband is het aardig een citaat van de Ruyter te vermelden, dat H.M. Koningin Wilhelmina in fraai gecalligrafeerde letters boven haar bed had hangen,: “Ik wil van niemand geroemt noch opgehaalt worden, als ik slechts mijn gemoedt magh voldoen en mijn orders uitvoeren".

Dan volgen jaren waarin De Ruyter veel konvooireizen maakte naar de Middellandse Zee, die kort gezegd neerkwamen op vlagvertoon als machtsbetoon tegen kapers en piraten die deze wateren onveilig maakten voor Nederlandse koopvaarders. Hij toonde zich bekwaam in het sluiten van vredesverdragen met de machthebbers in de zogenoemde Barbarijse staten, te weten Marokko, Algiers en Tunis. Tegelijkertijd kocht hij in deze landen veel Nederlandse slaven vrij.

Tijdens een reis naar de Oostzee in 1659 steunde hij ter bescherming van de Nederlandse handelsbelangen de Denen in hun oorlog met Zweden. Hij veroverde toen het eiland Funen en de stad Nyborg. De Deense koning was hem hiervoor zo dankbaar dat hij De Ruyter in de adelstand verhief, een onderscheiding waarop De Ruyter zich overigens nooit zou beroemen.

    Gevelsteen nr 131

Na 1660 maakte De Ruyter opnieuw enige konvooitochten naar de Middellandse Zee. In 1664 voer hij in opdracht van de Staten-Generaal in het geheim door naar de westkust van Afrika, waar de Engelsen zonder oorlogsverklaring diverse forten op de Nederlanders hadden veroverd. De Ruyter heroverde een flink aantal forten en stak in opdracht de Atlantische Oceaan over, waar hij de Engelsen in de Caraiben en langs de Noord-Amerikaanse kust schade toebracht.

Inmiddels was de Tweede Engelse Oorlog gestart met de voor de Nederlandse vloot rampzalig verlopen slag bij Lowestoft. Toen De Ruyter met zijn schepen was teruggekeerd en was benoemd tot luitenant-admiraal en opperbevelhebber van de vloot keerden de kansen.

De Vierdaagse Zeeslag in juni 1666 was de eerste grote overwinning van de Nederlanders in de Engelse oorlogen. Maar beslist was de oorlog daarmee niet. In augustus 1666 sloegen de Engelsen hard terug in de Tweedaagse Zeeslag en kon de nederlaag alleen worden beperkt door een voortreffelijk door De Ruyter geleide terugtocht. Het sluitstuk van de oorlog maakte de Nederlandse overwinning echter compleet: tijdens de legendarische Tocht naar Chatham in 1667 veroverde en vernietigde de Nederlandse vloot onder Michiel een groot aantal belangrijke Engelse oorlogsbodems, waaronder de Royal Charles, het voormalige Engelse vlaggenschip. In Breda kon vervolgens een voor de Nederlanders gunstige vrede worden gesloten. Vijf jaar later zou er nog eens oorlog uitbreken: de Derde Engelse Oorlog. Terwijl Engeland op zee aanviel, vielen vanuit het zuiden en oosten Franse, Munsterse en Keulse troepen het Nederlandse grondgebied binnen.

Het Rampjaar 1672 was aangebroken: Het land was reddeloos, De regering radeloos en De bevolking redeloos.

Maar De Ruyter en zijn vloot hielden stand. Bij Solebay weerstond hij in juni 1672 een gecombineerde Engels-Franse vloot, waardoor dat jaar het gevaar van een landing van soldaten vanaf de zeezijde was afgeweerd. Tweemaal vond in juni 1673 een nieuw treffen plaats met de Engels-Franse vloot op de vlakte van Schooneveld, ten westen van Walcheren. De Ruyter gaf voortreffelijk leiding aan zijn "kleen hoopken", zoals de naar verhouding zwakke Nederlandse vloot werd omschreven, en wist met briljante tactische manoeuvres zijn tegenstanders te verslaan. De apotheose van de Engelse oorlogen volgde in augustus van datzelfde jaar in de Slag bij Kijkduin. Voor de derde en laatste maal deed de geallieerde vijandelijke vloot een poging om een landing op de Hollandse kust te forceren. Andermaal sloeg De Ruyter de schepen af en dwong hij ze tot de aftocht. Het gevaar van de zeezijde was daarmee geweken. Engeland sloot in februari 1674 in Westminster vrede.

Met het einde van de Engelse oorlogen waren de gouden jaren voor de Nederlandse vloot en daarmee ook voor Michiel de Ruyter voorbij. De oorlog met Frankrijk duurde voort. Na een mislukte onderneming tegen het Franse Caraïbische eiland Martinique in 1674 werd De Ruyter het volgende jaar met een veel te zwakke en slecht uitgeruste vloot naar de Middellandse Zee gestuurd. De Spaanse koning, bondgenoot in de strijd tegen Frankrijk, had steun gevraagd in de strijd om Sicilië. De Spaanse vloot bleek tegen de verwachting in nauwelijks in staat te zijn om de Nederlandse schepen te steunen.

Op 22 april 1676 werd De Ruyter dodelijk gewond aan zijn been in gevecht met de Franse vloot tijdens de Slag bij de Etna. Een week later stierf hij aan zijn verwondingen.

Aan hem worden de volgende "laatste woorden" toegeschreven: 

Heere bewaar 's lands vloot, spaar genadelijk onze officieren, matrozen en soldaten die voor een klein geld zoveel ongemak en gevaere uitstaen. Geef hun koelmoedigheid en kracht, opdat zy onder Uwen zegen d' overwinning mogen wegdraghen.

Na zijn dood werd De Ruyter geëerd met een groot marmeren praalgraf in de Nieuwe Kerk in Amsterdam. Tijdens zijn leven had hij al een groot aantal geschenken ontvangen: een gouden beker, een zilveren lampetkan, de complete grote atlas van Joan Blaeu, gouden medailles en prachtig versierde eresabels, het kon niet op. Bewonderaars hadden zijn geschilderde, geëtste of gegraveerde portret aan de wand hangen. Het geschilderde portret van De Ruyter hing ook in de vergaderzaal van alle vijf admiraliteitscolleges, in Amsterdam, Rotterdam, Hoorn, Middelburg en Harlingen. De Ruyter was een bij uitstek geliefde en populaire zeeheld geworden. Ook in proza en poëzie werd zijn naam hemelhoog geprezen. Bijvoorbeeld door dominee Gerard Brandt aan het eind van 1673:

Aenschouw den Heldt, der Staeten rechterhandt, En redder van 't vervallen vaderlandt; Die in een jaer twee groote koningkrijken Tot driemael toe de trotse vlag deedt strijken; Het roer der vloot, den arm daer Godt door stree; Door hem herleef de vrijheid en de vreˆ

Gerard Brandt zou twaalf jaar later een grote biografie van Michiel de Ruyter publiceren, die de zeeheld onsterfelijk maakte. Vele details en anekdotes uit het leven van de vlootvoogd zijn dankzij deze levensbeschrijving bekend gebleven.